Psalmen

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Statenvertaling

Psalmen 80 Statenvertaling (SV1750)

1. Voor den opperzangmeester, op Schoschannim; een getuigenis, een psalm van Asaf. (80:2) O Herder Israels! neem ter ore, Die Jozef als schapen leiddet; Die tussen de cherubim zit, verschijn blinkende.

2. (80:3) Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraim, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing.

3. (80:4) O God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.

4. (80:5) O HEERE, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks?

5. (80:6) Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.

6. (80:7) Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.

7. (80:8) O God der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.

8. (80:9) Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant;

9. (80:10) Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.

10. (80:11) De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.

11. (80:12) Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.

12. (80:13) Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken?

13. (80:14) Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid.

14. (80:15) O God der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok,

15. (80:16) En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt!

16. (80:17) Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts.

17. (80:18) Uw hand zij over den man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt.

18. (80:19) Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.

19. (80:20) O HEERE, God der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.