Psalmen

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Statenvertaling

Psalmen 147 Statenvertaling (SV1750)

1. Looft den HEERE, want onzen God te psalmzingen is goed, dewijl Hij liefelijk is; de lof is betamelijk.

2. De HEERE bouwt Jeruzalem; Hij vergadert Israels verdrevenen.

3. Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten.

4. Hij telt het getal der sterren; Hij noemt ze allen bij namen.

5. Onze Heere is groot en van veel kracht; Zijns verstands is geen getal.

6. De HEERE houdt de zachtmoedigen staande; de goddelozen vernedert Hij, tot de aarde toe.

7. Zingt den HEERE bij beurte met dankzegging; psalmzingt onzen God op de harp.

8. Die de hemelen met wolken bedekt, Die voor de aarde regen bereidt; Die het gras op de bergen doet uitspruiten;

9. Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen.

10. Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards; Hij heeft geen welgevallen aan de benen des mans.

11. De HEERE heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen.

12. O Jeruzalem! roem den HEERE; o Sion! loof uw God.

13. Want Hij maakt de grendelen uwer poorten sterk; Hij zegent uw kinderen binnen in u.

14. Die uw landpalen in vrede stelt; Hij verzadigt u met het vette der tarwe.

15. Hij zendt Zijn bevel op aarde; Zijn woord loopt zeer snel.

16. Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit den rijm als as.

17. Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude?

18. Hij zendt Zijn woord, en doet ze smelten; Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien henen.

19. Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israel Zijn inzettingen en Zijn rechten.

20. Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!