Psalmen

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Statenvertaling

Psalmen 33 Statenvertaling (SV1750)

1. Gij rechtvaardigen! zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt den oprechten.

2. Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig instrument.

3. Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal.

4. Want des HEEREN woord is recht, en al Zijn werk getrouw.

5. Hij heeft gerechtigheid en gericht lief; de aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN.

6. Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir.

7. Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren.

8. Laat de ganse aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken.

9. Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er.

10. De HEERE vernietigt den raad der heidenen; Hij breekt de gedachten der volken.

11. Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht.

12. Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft.

13. De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen.

14. Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aarde.

15. Hij formeert hun aller hart; Hij let op al hun werken.

16. Een koning wordt niet behouden door een groot heir; een held wordt niet gered door grote kracht;

17. Het paard feilt ter overwinning, en bevrijdt niet door zijn grote sterkte.

18. Ziet, des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid hopen.

19. Om hun ziel van den dood te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger.

20. Onze ziel verbeidt den HEERE: Hij is onze Hulp en ons Schild.

21. Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen.

22. Uw goedertierenheid, HEERE! zij over ons; gelijk als wij op U hopen.