2. (80:3) Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraim, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing.
3. (80:4) O God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.
4. (80:5) O HEERE, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks?
5. (80:6) Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.
6. (80:7) Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.
7. (80:8) O God der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.
8. (80:9) Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant;
9. (80:10) Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.
10. (80:11) De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.
11. (80:12) Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.
12. (80:13) Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken?
13. (80:14) Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid.
14. (80:15) O God der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok,
15. (80:16) En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt!
16. (80:17) Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts.
17. (80:18) Uw hand zij over den man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt.
18. (80:19) Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.