11. (102:12) Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras.
12. (102:13) Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht.
13. (102:14) Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen.
14. (102:15) Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis.
15. (102:16) Dan zullen de heidenen den Naam des HEEREN vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid.
16. (102:17) Als de HEERE Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn,
17. (102:18) Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed;
18. (102:19) Dat zal geschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk, dat geschapen zal worden, zal den HEERE loven;
19. (102:20) Omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien; dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben;
20. (102:21) Om het zuchten der gevangenen te horen, om los te maken de kinderen des doods;
21. (102:22) Opdat men den Naam des HEEREN vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem;
22. (102:23) Wanneer de volken samen zullen vergaderd worden, ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen.
23. (102:24) Hij heeft mijn kracht op den weg ter neder gedrukt; mijn dagen heeft Hij verkort.
24. (102:25) Ik zeide: Mijn God! neem mij niet weg in het midden mijner dagen; Uw jaren zijn van geslacht tot geslacht.