1. (39:34) En de HEERE antwoordde Job, en zeide:
2. (39:35) Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop.
3. (39:36) Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide:
4. (39:37) Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond.
5. (39:38) Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren.
6. (40:1) En de HEERE antwoordde Job uit een onweder, en zeide:
7. (40:2) Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.
8. (40:3) Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?
9. (40:4) Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?
10. (40:5) Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!