NBG-vertaling 1951

Spreuken 30:4-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Wie klom op ten hemel en daalde weer neder,wie heeft de wind in zijn vuist verzameld?Wie heeft de wateren saamgebonden in zijn kleed,wie heeft al de einden der aarde vastgesteld?Hoe is zijn naam en hoe de naam van zijn zoon?Gij weet het toch.

5. Alle woord Gods is gelouterd;hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild.

6. Doe niets aan zijn woorden toe,opdat Hij u niet terechtwijzeen gij een leugenaar bevonden wordt.

7. Twee dingen vraag ik van U,onthoud ze mij niet, voordat ik sterf:

8. houd valsheid en leugentaal verre van mij,geef mij armoede noch rijkdom,voed mij met het brood, mij toebedeeld;

9. opdat ik, verzadigd zijnde, U niet verloocheneen zegge: Wie is de Here?noch ook, verarmd zijnde, steleen mij aan de naam van mijn God vergrijpe.

10. Belaster een knecht niet bij zijn heer,opdat hij u niet vloeke en gij ervoor moet boeten,

11. Er is een geslacht, dat zijn vader vervloekten zijn moeder niet zegent,

12. een geslacht, dat rein is in eigen ogen,maar niet van zijn vuil is gewassen;

13. een geslacht met trotse ogenen opgetrokken wimpers;

14. een geslacht, welks tanden zwaarden, welks gebit messen zijn,om de ellendigen te verteren,zodat er geen meer zijn in het land,en geen nooddruftigen onder de mensen.

15. De bloedzuiger heeft twee dochters: geef, geef!Deze drie zijn onverzadelijk,vier zeggen nooit: Het is genoeg:

16. het dodenrijk en de onvruchtbare schoot,de aarde, die nooit van water verzadigd wordt,en het vuur, dat nooit zegt: het is genoeg!

17. Het oog dat de vader bespoten de gehoorzaamheid aan de moeder veracht,dat zullen de raven der beek uitpikkenen de jonge arenden opeten.

18. Deze drie dingen zijn mij te wonderlijk,ja, vier begrijp ik niet:

19. de weg van de adelaar langs de hemelen de weg van de slang op de rots,de weg van een schip in volle zeeen de weg van een man bij een jonge vrouw.