BasisBijbel

Klaagliederen 1:7-19 BasisBijbel (BB)

7. In deze tijd van ellende kan Jeruzalem niet vergetenhoe prachtig ze vroeger was.Nu is ze leeg, want de bewoners zijn door de vijand gevangen genomen.Niemand kwam haar te hulp.Haar vijanden lachen als ze de verwoeste stad zien.

8. Jeruzalem is zwaar gestraftvoor de vreselijke dingen die ze heeft gedaan.Niemand wil nog met haar omgaan.Iedereen die haar eerst bewonderde,wil nu niets meer met haar te maken hebben.Want ze heeft helemaal niets meer.Ze staat erbij als een naakte vrouw.Jeruzalem zelf buigt vol schaamte het hoofd.

9. Haar kleren waren van top tot teen vuil.Maar nooit had ze gedacht dat het zo met haar zou aflopen. Er is niets van haar overgebleven.Er is niemand die haar troost. Ze roept uit:"Heer, zie eens hoe vreselijk dit is!Heer, zie hoe de vijand opschept over wat hij met mij heeft gedaan!

10. De vijand heeft al mijn schatten geroofd.Ik moest toekijken hoe andere volken in mijn tempel kwamen.Volken waarvan U gezegd had dat ze daar niet mochten komen,zijn uw tempel binnen gegaan.

11. De bewoners van het land zoeken overal naar eten.Ze ruilen hun sieraden voor brood.Zo hopen ze in leven te kunnen blijven.Zie eens, Heer, wat er van mij is overgebleven!

12. Tegen de mensen die voorbij komen, roep ik:'Kan het jullie dan niets schelen?Niemand is er ooit zo ellendig aan toe geweest als ik.'Dit heeft de Heer mij aangedaan omdat Hij zo woedend op mij was.

13. Hij liet vuur uit de hemel komen.Het verbrandde me tot op het bot.Hij zette een val voor mij op.Hij bedreigde me.De hele dag ben ik ziek en ellendig.

14. Mijn ongehoorzaamheid drukt als een zware last op mij.De Heer straft me er zwaar voor.Ik heb geen kracht meer over. De Heer heeft me in de macht van mijn vijanden gegeven.Ze hebben mij overwonnen.

15. Mijn hele leger is gedood.De Heer bepaalde de dag dat dat zou gebeuren.Hij vertrapte mijn bewoners,zoals druiven in de druivenpers worden vertrapt.

16. Daarom huil ik.De tranen stromen over mijn gezicht.Niemand komt mij troosten.Niemand kan mij helpen.Mijn bewoners zijn verbijsterd.De vijand is zó machtig!"

17. Jeruzalem strekt haar handen uit.Maar niemand komt haar troosten.De Heer riep de buurlanden van zijn volk opom Jeruzalem te komen vernietigen.Niemand wil nog iets met haar te maken hebben.

18. [ Jeruzalem zegt: ] "Maar de Heer had gelijk.Want ik heb niet naar Hem willen luisteren.Volken, kijk toch eens hoe ellendig ik eraan toe ben.Al mijn bewoners, mannen en vrouwen, zijn gevangen meegenomen.

19. Ik heb mijn vrienden om hulp geroepen.Maar ze bedrogen mij en kwamen me niet helpen.Mijn priesters en mijn leiders zijn in de stad gestorvendoordat er niets meer te eten was.