BasisBijbel

Jozua 8:19-35 BasisBijbel (BB)

19. Dat was het teken voor de mannen die in de hinderlaag lagen. Ze stonden haastig op en renden naar de stad. Ze trokken binnen en staken de stad in brand.

20. Toen de mannen van Ai omkeken, zagen ze aan de rook dat de stad in brand stond. Ze konden geen kant meer op. Want de mannen die naar de woestijn gevlucht waren, keerden zich nu om en vielen hun achtervolgers aan.

21. Want toen Jozua en heel Israël zagen dat de mannen vanuit de hinderlaag de stad in brand hadden gestoken, keerden ze zich om en versloegen de mannen van Ai.

22. Intussen trokken de Israëlieten die de stad hadden veroverd, hun tegemoet. Zo kwam het leger van Ai tussen de Israëlieten in te zitten, want de Israëlieten kwamen nu van twee kanten. En Israël doodde hen allemaal, niemand wist te ontsnappen.

23. Maar de koning van Ai grepen ze levend. Ze brachten hem naar Jozua.

24. De Israëlieten achtervolgden de mannen van Ai in het veld en in de woestijn. Ze doodden iedereen, tot en met de laatste man. Daarna gingen ze terug naar Ai en doodden daar iedereen.

25. Die dag werden er 12.000 mensen gedood, alle bewoners van Ai, mannen en vrouwen.

26. Jozua hield zijn speer omhoog totdat alle bewoners van de stad waren gedood.

27. Maar de buit en het vee namen de Israëlieten mee, zoals de Heer bevolen had.

28. Jozua verbrandde Ai, zodat er alleen puinhopen van overbleven. En die zijn er nu nog steeds.

29. De koning van Ai hing hij aan een paal en liet hem daar tot de avond hangen. Toen de zon onderging, gaf Jozua het bevel dat het lijk van de paal gehaald moest worden. Ze gooiden het bij de stadspoort neer en bedekten het met een grote stapel stenen. Die stenen liggen daar nu nog steeds.

30. Daarna liet Jozua op de berg Ebal een altaar bouwen voor de Heer, de God van Israël.

31. Ze bouwden het altaar van ruwe stenen, dus van stenen die ze niet met ijzeren gereedschap bewerkt hadden. Want dat had Mozes, de dienaar van de Heer, zo bevolen. Zo had hij het opgeschreven in het boek van de wet. Op dat altaar brachten ze brand-offers en dank-offers voor de Heer.

32. En Jozua schreef op de stenen [ van het altaar ] een kopie van de wet die Mozes voor Israël had opgeschreven. Heel Israël was daarbij.

33. Heel Israël verzamelde zich, met al zijn leiders en rechters. De Levitische priesters droegen de kist van het verbond. Links en rechts van hen stonden de leiders en de rechters. Het hele volk stond daar: alle mensen die als Israëliet geboren waren en alle vreemdelingen die bij hen woonden. De ene helft van het volk stond op de helling van de berg Gerizim, de andere helft [ daar tegenover ] op de helling van de berg Ebal. Mozes, de dienaar van de Heer, had bevolen dat het volk op die manier gezegend moest worden.

34. Daarna las Jozua de hele wet voor, de zegen en de vervloeking , alles wat er in het boek van de wet stond.

35. Jozua sloeg geen woord over van wat Mozes had bevolen. Hij las alles voor aan het hele volk van Israël: mannen, vrouwen, kinderen en de vreemdelingen die zich bij hen aangesloten hadden.