BasisBijbel

1 Kronieken 4:26-40 BasisBijbel (BB)

26. Zijn zoon was Hammuel. Zijn zoon was Zakkur. Zijn zoon was Simeï.

27. Simeï had 16 zonen en zes dochters. Maar zijn broers hadden niet veel kinderen. Hun hele familie was niet zo groot als de familie van Juda.

28. Ze woonden in Berseba, Molada, Hazar-Sual,

29. Bilha, Esem, Tolad,

30. Betuel, Horma, Ziklag,

31. Bet-Markabot, Hazar-Susim, Bet-Biri en Saäraïm. In die steden woonden ze totdat David koning werd.

32. Verder woonden ze in de vijf steden Etam, Aïn, Rimmon, Tochen en Asan.

33. Ook woonden ze in de dorpen die rondom deze steden lagen, tot aan Baäl. Dit waren hun woonplaatsen. Ze hielden hun eigen namenlijsten bij.

34. Hun familiehoofden waren Mesobab, Jamlech, Josa (de zoon van Amazia),

35. Joël, Jehu (de zoon van Josibja, die een zoon was van Seraja, die een zoon was van Asiël),

36. Eljoënai, Jaäkoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimeël, Benaja

37. en Ziza (de zoon van Sifeï, die een zoon was van Allon, die een zoon was van Jedaja, die een zoon was van Simri, die een zoon was van Semaja).

38. Zij waren de familiehoofden. Hun families werden erg groot.

39. Daarom gingen ze naar het westen van Gedor, tot aan de oostkant van Gai. Ze zochten naar grasland voor hun kudden.

40. Daar vonden ze inderdaad goede graslanden. Het land was ruim genoeg voor hen allemaal en het was er rustig en vredig. Vroeger hadden daar mensen gewoond die afstamden van Cham.