9. In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid;
10. En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede;
11. Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet;
12. Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende;
13. En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem:
14. Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald;
15. Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden.
16. Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte;
17. Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt;