Statenvertaling

Spreuken 7:6-13 Statenvertaling (SV1750)

6. Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;

7. En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling;

8. Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.

9. In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid;

10. En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede;

11. Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet;

12. Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende;

13. En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: