Statenvertaling

Spreuken 7:1-16 Statenvertaling (SV1750)

1. Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en leg mijn geboden bij u weg.

2. Bewaar mijn geboden, en leef, en mijn wet als den appel uwer ogen.

3. Bind ze aan uw vingeren, schrijf ze op de tafels uws harten.

4. Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend;

5. Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.

6. Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;

7. En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling;

8. Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.

9. In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid;

10. En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede;

11. Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet;

12. Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende;

13. En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem:

14. Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald;

15. Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden.

16. Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte;