Statenvertaling

Spreuken 6:23-32 Statenvertaling (SV1750)

23. Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;

24. Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.

25. Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.

26. Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.

27. Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden?

28. Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden?

29. Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.

30. Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;

31. En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.

32. Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;