Statenvertaling

Spreuken 6:16-32 Statenvertaling (SV1750)

16. Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel:

17. Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten;

18. Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;

19. Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt.

20. Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet.

21. Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals.

22. Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.

23. Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;

24. Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.

25. Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.

26. Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.

27. Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden?

28. Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden?

29. Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.

30. Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;

31. En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.

32. Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;