6. Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt.
7. Twee dingen heb ik van U begeerd, onthoud ze mij niet, eer ik sterve;
8. Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;
9. Opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.
10. Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke, en gij schuldig wordt.