Statenvertaling

Spreuken 30:18-33 Statenvertaling (SV1750)

18. Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet:

19. De weg eens arends in den hemel; de weg ener slang op een rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en de weg eens mans bij een maagd.

20. Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!

21. Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier, die zij niet dragen kan:

22. Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is;

23. Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.

24. Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien.

25. De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs.

26. De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen.

27. De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.

28. De spinnekop grijpt met de handen, en is in de paleizen der koningen.

29. Deze drie maken een goeden tred; ja, vier zijn er, die een goeden gang maken;

30. De oude leeuw geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren;

31. Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.

32. Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!

33. Want de drukking der melk brengt boter voort, en de drukking van den neus brengt bloed voort, en de drukking des toorns brengt twist voort.