27. Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen.
28. Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen zal ik geven, dewijl het bij u is.
29. Smeed geen kwaad tegen uw naaste, aangezien hij met vertrouwen bij u woont.
30. Twist met een mens niet zonder oorzaak, zo hij u geen kwaad gedaan heeft.
31. Zijt niet nijdig over een man des gewelds, en verkies geen van zijn wegen.
32. Want de afwijker is den HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met den oprechte.
33. De vloek des HEEREN is in het huis des goddelozen; maar de woning der rechtvaardigen zal Hij zegenen.
34. Zekerlijk, de spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij genade geven.
35. De wijzen zullen eer beerven; maar elk een der zotten neemt schande op zich.