Statenvertaling

Spreuken 29:8-24 Statenvertaling (SV1750)

8. Spotdrijvende lieden blazen een stad aan brand; maar de wijzen keren den toorn af.

9. Een wijs man, met een dwaas man in rechten zich begeven hebbende, hetzij dat hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen rust.

10. Bloedgierige lieden haten den vrome; maar de oprechten zoeken zijn ziel.

11. Een zot laat zijn gansen geest uit, maar de wijze wederhoudt dien achterwaarts.

12. Een heerser, die op leugentaal acht geeft, al zijn dienaars zijn goddeloos.

13. De arme en de bedrieger ontmoeten elkander; de HEERE verlicht hun beider ogen.

14. Een koning, die de armen in trouw recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden.

15. De roede, en de bestraffing geeft wijsheid; maar een kind, dat aan zich zelf gelaten is, beschaamt zijn moeder.

16. Als de goddelozen velen worden, wordt de overtreding veel; maar de rechtvaardigen zullen hun val aanzien.

17. Tuchtig uw zoon, en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven.

18. Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot; maar welgelukzalig is hij, die de wet bewaart.

19. Een knecht zal door de woorden niet getuchtigd worden; hoewel hij u verstaat, nochtans zal hij niet antwoorden.

20. Hebt gij een man gezien, die haastig in zijn woorden is? Van een zot is meer verwachting dan van hem.

21. Als men zijn knecht van jongs op weeldig houdt, hij zal in zijn laatste een zoon willen zijn.

22. Een toornig man verwekt gekijf; en de grammoedige is veelvoudig in overtreding.

23. De hoogmoed des mensen zal hem vernederen; maar de nederige van geest zal de eer vasthouden.

24. Die met een dief deelt, haat zijn ziel; hij hoort een vloek, en hij geeft het niet te kennen.