2. Als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeloze heerst, zucht het volk.
3. Een man, die de wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; maar die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door.
4. Een koning houdt het land staande door het recht; maar een, die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve.
5. Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen.