Statenvertaling

Spreuken 29:1-9 Statenvertaling (SV1750)

1. Een man, die, dikwijls bestraft zijnde, den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan is.

2. Als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeloze heerst, zucht het volk.

3. Een man, die de wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; maar die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door.

4. Een koning houdt het land staande door het recht; maar een, die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve.

5. Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen.

6. In de overtreding eens bozen mans is een strik; maar de rechtvaardige juicht en is blijde.

7. De rechtvaardige neemt kennis van de rechtzaak der armen; maar de goddeloze begrijpt de wetenschap niet.

8. Spotdrijvende lieden blazen een stad aan brand; maar de wijzen keren den toorn af.

9. Een wijs man, met een dwaas man in rechten zich begeven hebbende, hetzij dat hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen rust.