Statenvertaling

Spreuken 27:13-23 Statenvertaling (SV1750)

13. Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw.

14. Die zijn vriend zegent met luider stem, zich des morgens vroeg opmakende, het zal hem tot een vloek gerekend worden.

15. Een gedurige druiping ten dage des slagregens en een kijfachtige huisvrouw zijn even gelijk.

16. Elkeen, die haar verbergt, zou den wind verbergen, en de olie zijner rechterhand, die roept.

17. Ijzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten.

18. Die den vijgeboom bewaart, zal zijn vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geeerd worden.

19. Gelijk in het water het aangezicht is tegen het aangezicht, alzo is des mensen hart tegen den mens.

20. De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd.

21. De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven.

22. Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken.

23. Zijt naarstig, om het aangezicht uwer schapen te kennen; zet uw hart op de kudden.