Statenvertaling

Spreuken 26:2-11 Statenvertaling (SV1750)

2. Gelijk de mus is tot wegzweven, gelijk een zwaluw tot vervliegen, alzo zal een vloek, die zonder oorzaak is, niet komen.

3. Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten.

4. Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt.

5. Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij.

6. Hij snijdt zich de voeten af, en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot.

7. Hef de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten.

8. Gelijk hij, die een edel gesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft.

9. Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten.

10. De groten doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten, en huren de overtreders.

11. Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid.