Statenvertaling

Spreuken 25:14-27 Statenvertaling (SV1750)

14. Een man, die zichzelven beroemt over een valse gift, is als wolken en wind, waar geen regen bij is.

15. Een overste wordt door lankmoedigheid overreed; en een zachte tong breekt het gebeente.

16. Hebt gij honig gevonden, eet dat u genoeg is; opdat gij misschien daarvan niet zat wordt, en dien uitspuwt.

17. Spaar uw voet van het huis uws naasten, opdat hij niet zat van u worde, en u hate.

18. Een man, tegen zijn naaste een valse getuigenis sprekende, is een hamer, en zwaard, en scherpe pijl.

19. Het vertrouwen op een trouweloze, ten dage der benauwdheid, is als een gebroken tand en verstuikte voet.

20. Die liederen zingt bij een treurig hart, is gelijk hij, die een kleed aflegt ten dage der koude, en als edik op salpeter.

21. Indien dengene, die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken;

22. Want gij zult vurige kolen op zijn hoofd hopen, en de HEERE zal het u vergelden.

23. De noordenwind verdrijft den regen, en een vergramd aangezicht de verborgen tong.

24. Het is beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap.

25. Een goede tijding uit een ver land is als koud water op een vermoeide ziel.

26. De rechtvaardige, wankelende voor het aangezicht des goddelozen, is een beroerde fontein, en verdorven springader.

27. Veel honigs te eten is niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is eer.