Statenvertaling

Spreuken 24:20-33 Statenvertaling (SV1750)

20. Want de kwade zal geen beloning hebben, de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.

21. Mijn zoon! vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen, die naar verandering staan;

22. Want hun verderf zal haastelijk ontstaan; en wie weet hun beider ondergang?

23. Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen, is niet goed.

24. Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natien zullen hem gram zijn.

25. Maar voor degenen, die hem bestraffen, zal liefelijkheid zijn; en de zegen des goeds zal op hen komen.

26. Men zal de lippen kussen desgenen, die rechte woorden antwoordt.

27. Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw daarna uw huis.

28. Wees niet zonder oorzaak getuige tegen uw naaste; want zoudt gij verleiden met uw lip?

29. Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal een ieder vergelden naar zijn werk.

30. Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens;

31. En ziet, hij was gans opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken.

32. Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing aan;

33. Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;