Statenvertaling

Spreuken 22:1-9 Statenvertaling (SV1750)

1. De naam is uitgelezener dan grote rijkdom, de goede gunst dan zilver en dan goud.

2. Rijken en armen ontmoeten elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt.

3. Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt zich; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft.

4. Het loon der nederigheid, met de vreze des HEEREN, is rijkdom, en eer, en leven.

5. Doornen en strikken zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken.

6. Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

7. De rijke heerst over de armen; en die ontleent, is des leners knecht.

8. Die onrecht zaait, zal moeite maaien; en de roede zijner verbolgenheid zal een einde nemen.

9. Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den armen gegeven.