Statenvertaling

Spreuken 21:1-13 Statenvertaling (SV1750)

1. Des konings hart is in de hand des HEEREN als waterbeken. Hij neigt het tot al wat Hij wil.

2. Alle weg des mensen is recht in zijn ogen; maar de HEERE weegt de harten.

3. Gerechtigheid en recht te doen is bij den HEERE uitgelezener dan offer.

4. Hoogheid der ogen, en trotsheid des harten, en de ploeging der goddelozen, zijn zonde.

5. De gedachten des vlijtigen zijn alleen tot overschot; maar van een ieder, die haastig is, alleen tot gebrek.

6. Te arbeiden om schatten met een valse tong, is een voortgedrevene ijdelheid dergenen, die den dood zoeken.

7. De verwoesting der goddelozen zal hen doorsnijden, omdat zij weigeren recht te doen.

8. De weg des mensen is gans verkeerd en vreemd; maar het werk des zuiveren is recht.

9. Het is beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap.

10. De ziel des goddelozen begeert het kwaad; zijn naaste krijgt geen genade in zijn ogen.

11. Als men den spotter straft, wordt de slechte wijs; en als men den wijze onderricht, neemt hij wetenschap aan.

12. De rechtvaardige let verstandelijk op des goddelozen huis, als God de goddelozen in het kwaad stort.

13. Die zijn oor stopt voor het geschrei des armen, die zal ook roepen, en niet verhoord worden.