1. Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt;
2. Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt;
3. Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid;
4. Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten;
5. Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden.
6. Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand.
7. Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen;