9. Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal vergaan.
10. De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!
11. Het verstand des mensen vertraagt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.
12. Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.