2. Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.
3. De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
4. Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.
5. Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal niet ontkomen.
6. Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.
7. Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden, die niets zijn.
8. Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.
9. Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal vergaan.
10. De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!
11. Het verstand des mensen vertraagt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.
12. Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.
13. Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.