Statenvertaling

Spreuken 19:12-29 Statenvertaling (SV1750)

12. Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.

13. Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.

14. Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE.

15. Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.

16. Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven.

17. Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.

18. Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden.

19. Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren.

20. Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt.

21. In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.

22. De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.

23. De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden.

24. Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.

25. Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.

26. Wie den vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.

27. Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap.

28. Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in.

29. Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.