1. De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.
2. Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.
3. De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
4. Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.
5. Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal niet ontkomen.
6. Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.