Statenvertaling

Spreuken 19:1-15 Statenvertaling (SV1750)

1. De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.

2. Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.

3. De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.

4. Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.

5. Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal niet ontkomen.

6. Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.

7. Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden, die niets zijn.

8. Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.

9. Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal vergaan.

10. De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!

11. Het verstand des mensen vertraagt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.

12. Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.

13. Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.

14. Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE.

15. Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.