Statenvertaling

Spreuken 17:7-17 Statenvertaling (SV1750)

7. Een voortreffelijke lip past een dwaze niet, veelmin een prins een leugenachtige lip.

8. Het geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente; waarhenen het zich zal wenden, zal het wel gedijen.

9. Die de overtreding toedekt, zoekt liefde; maar die de zaak weder ophaalt, scheidt den voornaamsten vriend.

10. De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal te slaan.

11. Zekerlijk, de wederspannige zoekt het kwaad; maar een wrede bode zal tegen hem gezonden worden.

12. Dat een beer, die van jongen beroofd is, een man tegemoet kome, maar niet een zot in zijn dwaasheid.

13. Die kwaad voor goed vergeldt, het kwaad zal van zijn huis niet wijken.

14. Het begin des krakeels is gelijk een, die het water opening geeft; daarom verlaat den twist, eer hij zich vermengt.

15. Wie den goddeloze rechtvaardigt, en den rechtvaardige verdoemt, zijn den HEERE een gruwel, ja, die beiden.

16. Waarom toch zou in de hand des zots het koopgeld zijn, om wijsheid te kopen, dewijl hij geen verstand heeft?

17. Een vriend heeft te aller tijd lief; en een broeder wordt in de benauwdheid geboren.