Statenvertaling

Spreuken 16:21-33 Statenvertaling (SV1750)

21. De wijze van hart zal verstandig genoemd worden; en de zoetheid der lippen zal de lering vermeerderen.

22. Het verstand dergenen, die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid.

23. Het hart eens wijzen maakt zijn mond verstandig, en zal op zijn lippen de lering vermeerderen.

24. Liefelijke redenen zijn een honigraat, zoet voor de ziel, en medicijn voor het gebeente.

25. Er is een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.

26. De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven; want zijn mond buigt zich voor hem.

27. Een Belialsman graaft kwaad; en op zijn lippen is als brandend vuur.

28. Een verkeerd man zal krakeel inwerpen; en een oorblazer scheidt den voornaamsten vriend.

29. Een man des gewelds verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een weg, die niet goed is.

30. Hij sluit zijn ogen, om verkeerdheden te bedenken; zijn lippen bijtende, volbrengt hij het kwaad.

31. De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.

32. De lankmoedige is beter dan de sterke; en die heerst over zijn geest, dan die een stad inneemt.

33. Het lot wordt in den schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE.