Statenvertaling

Spreuken 14:8-20 Statenvertaling (SV1750)

8. De wijsheid des kloekzinnigen is zijn weg te verstaan; maar dwaasheid der zotten is bedriegerij.

9. Elke dwaas zal de schuld verbloemen; maar onder de oprechten is goedwilligheid.

10. Het hart kent zijn eigen bittere droefheid; en een vreemde zal zich met deszelfs blijdschap niet vermengen.

11. Het huis der goddelozen zal verdelgd worden; maar de tent der oprechten zal bloeien.

12. Er is een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.

13. Het hart zal ook in het lachen smart hebben; en het laatste van die blijdschap is droefheid.

14. Die afkerig van hart is, zal van zijn wegen verzadigd worden; maar een goed man van zich zelven.

15. De slechte gelooft alle woord; maar de kloekzinnige merkt op zijn gang.

16. De wijze vreest, en wijkt van het kwade; maar de zot is oplopende toornig, en zorgeloos.

17. Die haastig is tot toorn, zal dwaasheid doen; en een man van schandelijke verdichtselen zal gehaat worden.

18. De slechten erven dwaasheid; maar de kloekzinnigen zullen zich met wetenschap kronen.

19. De kwaden buigen voor het aangezicht der goeden neder, en de goddelozen voor de poorten des rechtvaardigen.

20. De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat; maar de liefhebbers des rijken zijn vele.