19. Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid; maar een valse tong is maar voor een ogenblik.
20. Bedrog is in het hart dergenen, die kwaad smeden; maar degenen die vrede raden, hebben blijdschap.
21. Den rechtvaardigen zal geen leed wedervaren; maar de goddelozen zullen met kwaad vervuld worden.
22. Valse lippen zijn den HEERE een gruwel; maar die trouwelijk handelen, zijn Zijn welgevallen.
23. Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept dwaasheid uit.
24. De hand der vlijtigen zal heersen; maar de bedriegers zullen onder cijns wezen.
25. Bekommernis in het hart des mensen buigt het neder; maar een goed woord verblijdt het.
26. De rechtvaardige is voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet hen dwalen.
27. Een bedrieger zal zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen.
28. In het pad der gerechtigheid is het leven; en in den weg van haar voetpad is de dood niet.