Statenvertaling

Spreuken 10:16-25 Statenvertaling (SV1750)

16. Het werk des rechtvaardigen is ten leven; de inkomst des goddelozen is ter zonde.

17. Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.

18. Die den haat bedekt, is van valse lippen, en die een kwaad gerucht voortbrengt, is een zot.

19. In de veelheid der woorden ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen weerhoudt, is kloek verstandig.

20. De tong des rechtvaardigen is uitgelezen zilver; het hart der goddelozen is weinig waard.

21. De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand.

22. De zegen des HEEREN, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.

23. Het is voor den zot als spel schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid te plegen.

24. De vreze des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen zal God geven.

25. Gelijk een wervelwind voorbijgaat, alzo is de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een eeuwige grondvest.