4. Om den slechten kloekzinnigheid te geven, den jongeling wetenschap en bedachtzaamheid.
5. Die wijs is, zal horen, en zal in lere toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen;
6. Om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen.
7. De vrees des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht.
8. Mijn zoon! hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet;