15. Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad.
16. Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.
17. Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte;
18. En deze loeren op hun eigen bloed, en versteken zich tegen hun zielen.
19. Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.
20. De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten; Zij verheft Haar stem op de straten.
21. Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad;