14. Gij zult uw lot midden onder ons werpen; wij zullen allen een buidel hebben.
15. Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad.
16. Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.
17. Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte;
18. En deze loeren op hun eigen bloed, en versteken zich tegen hun zielen.