15. De weg des dwazen is recht in zijn ogen; maar die naar raad hoort, is wijs.
16. De toorn des dwazen wordt ten zelven dage bekend; maar die kloekzinnig is, bedekt de schande.
17. Die waarheid voortbrengt, maakt gerechtigheid bekend; maar een getuige der valsheden, bedrog.
18. Daar is een, die woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn.
19. Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid; maar een valse tong is maar voor een ogenblik.
20. Bedrog is in het hart dergenen, die kwaad smeden; maar degenen die vrede raden, hebben blijdschap.
21. Den rechtvaardigen zal geen leed wedervaren; maar de goddelozen zullen met kwaad vervuld worden.
22. Valse lippen zijn den HEERE een gruwel; maar die trouwelijk handelen, zijn Zijn welgevallen.
23. Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept dwaasheid uit.
24. De hand der vlijtigen zal heersen; maar de bedriegers zullen onder cijns wezen.
25. Bekommernis in het hart des mensen buigt het neder; maar een goed woord verblijdt het.
26. De rechtvaardige is voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet hen dwalen.
27. Een bedrieger zal zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen.
28. In het pad der gerechtigheid is het leven; en in den weg van haar voetpad is de dood niet.