Statenvertaling

Romeinen 12:3-17 Statenvertaling (SV1750)

3. Want door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft.

4. Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben;

5. Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.

6. Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade, die ons gegeven is,

7. Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren;

8. Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid.

9. De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan.

10. Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een den ander voorgaande.

11. Zijt niet traag in het benaarstigen. Zijt vurig van geest. Dient den Heere.

12. Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed.

13. Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid.

14. Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet.

15. Verblijdt u met de blijden; en weent met de wenenden.

16. Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven.

17. Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen.