Statenvertaling

Richteren 1:9-13 Statenvertaling (SV1750)

9. En daarna waren de kinderen van Juda afgetogen, om te krijgen tegen de Kanaanieten, wonende in het gebergte, en in het zuiden, en in de laagte.

10. En Juda was heengetogen tegen de Kanaanieten, die te Hebron woonden (de naam nu van Hebron was te voren Kirjath-arba), en zij sloegen Sesai, en Ahiman, en Thalmai.

11. En van daar was hij heengetogen tegen de inwoners van Debir; de naam nu van Debir was te voren Kirjath-sefer.

12. En Kaleb zeide: Wie Kirjath-sefer zal slaan, en haar innemen, dien zal ik ook mijn dochter Achsa tot een vrouw geven.

13. Toen nam Othniel haar in, de zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan hij; en Kaleb gaf hem Achsa, zijn dochter, tot een vrouw.