Statenvertaling

Psalmen 94:5-17 Statenvertaling (SV1750)

5. O HEERE! zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel.

6. De weduwe en den vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen.

7. En zeggen: De HEERE ziet het niet, en de God van Jakob merkt het niet.

8. Aanmerkt, gij onvernuftigen onder het volk! en gij dwazen! wanneer zult gij verstandig worden?

9. Zou Hij, Die het oor plant, niet horen? zou Hij, Die het oog formeert, niet aanschouwen?

10. Zou Hij, Die de heidenen tuchtigt, niet straffen, Hij, Die den mens wetenschap leert?

11. De HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn.

12. Welgelukzalig is de man, o HEERE! dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uw wet,

13. Om hem rust te geven van de kwade dagen; totdat de kuil voor den goddeloze gegraven wordt.

14. Want de HEERE zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijn erve niet verlaten.

15. Want het oordeel zal wederkeren tot de gerechtigheid; en alle oprechten van hart zullen hetzelve navolgen.

16. Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid?

17. Ten ware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, mijn ziel had bijna in de stilte gewoond.