8. (88:9) Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen.
9. (88:10) Mijn oog treurt vanwege verdrukking; HEERE! ik roep tot U den gansen dag; ik strek mijn handen uit tot U.
10. (88:11) Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Sela.
11. (88:12) Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw getrouwheid in het verderf?
12. (88:13) Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?
13. (88:14) Maar ik, HEERE! roep tot U, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond.
14. (88:15) HEERE! waarom verstoot Gij mijn ziel, en verbergt Uw aanschijn voor mij?
15. (88:16) Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; ik draag Uw vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig.
16. (88:17) Uw hittige toornigheden gaan over mij; Uw verschrikkingen doen mij vergaan.
17. (88:18) Den gansen dag omringen zij mij als water; te zamen omgeven zij mij.
18. (88:19) Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn in duisternis.