Statenvertaling

Psalmen 74:4-18 Statenvertaling (SV1750)

4. Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld.

5. Een ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid van een geboomte.

6. Alzo hebben zij nu derzelver graveerselen samen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen.

7. Zij hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd.

8. Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen; zij hebben alle Gods vergaderplaatsen in het land verbrand.

9. Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang.

10. Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren?

11. Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde.

12. Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde.

13. Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken.

14. Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.

15. Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd.

16. De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid.

17. Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.

18. Gedenk hieraan; de vijand heeft den HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.