Statenvertaling

Psalmen 74:11-23 Statenvertaling (SV1750)

11. Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde.

12. Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde.

13. Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken.

14. Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.

15. Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd.

16. De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid.

17. Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.

18. Gedenk hieraan; de vijand heeft den HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.

19. Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid.

20. Aanschouw het verbond; want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.

21. Laat den verdrukte niet beschaamd wederkeren; laat den ellendige en nooddruftige Uw Naam prijzen.

22. Sta op, o God! twist Uw twistzaak; gedenk der smaadheid, die U van den dwaze wedervaart den ganse dag.

23. Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders; het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk op.