24. (69:25) Stort over hen Uw gramschap uit; en de hittigheid Uws toorns grijpe hen aan.
25. (69:26) Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner.
26. (69:27) Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden.
27. (69:28) Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid.
28. (69:29) Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden.
29. (69:30) Doch ik ben ellendig en in smart; Uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek.
30. (69:31) Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken.
31. (69:32) En het zal den HEERE aangenamer zijn dan een os, of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt.
32. (69:33) De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden; en gij, die God zoekt, ulieder hart zal leven.
33. (69:34) Want de HEERE hoort de nooddruftigen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet.
34. (69:35) Dat Hem prijzen de hemel en de aarde, de zeeen, en al wat daarin wriemelt.
35. (69:36) Want God zal Sion verlossen, en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten;