Statenvertaling

Psalmen 69:14-27 Statenvertaling (SV1750)

14. (69:15) Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet verzinken; laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepten der wateren.

15. (69:16) Laat de watervloed mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden; en laat den put zijn mond over mij niet toesluiten.

16. (69:17) Verhoor mij, o HEERE, want Uw goedertierenheid is goed; zie mij aan naar de grootheid Uwer barmhartigheden.

17. (69:18) En verberg Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange; haast U, verhoor mij.

18. (69:19) Nader tot mijn ziel, bevrijd ze; verlos mij om mijner vijanden wil.

19. (69:20) Gij weet mijn versmaadheid, en mijn schaamte, en mijn schande; al mijn benauwers zijn voor U.

20. (69:21) De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden.

21. (69:22) Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijs gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven.

22. (69:23) Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en tot volle vergelding tot een valstrik.

23. (69:24) Laat hun ogen duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig waggelen.

24. (69:25) Stort over hen Uw gramschap uit; en de hittigheid Uws toorns grijpe hen aan.

25. (69:26) Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner.

26. (69:27) Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden.

27. (69:28) Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid.